- snijden
- {{snijden}}{{/term}}1 [algemeen]couper2 [in stukken snijden; uitsnijden] découper3 [m.b.t. diamant, glas] tailler4 [iemand afzetten] rouler5 [verkeer]faire une queue de poisson à6 [pijnlijk aandoen] cingler7 [snijdbaar zijn] se couper8 [kaartspel]couper⇒ faire l'impasse♦voorbeelden:1 iets klein snijden • couper qc. en petits morceauxdie lijnen snijden elkaar • ces lignes se coupentiets in tweeën snijden • couper qc. en deux〈letterlijk〉 zich in de vinger snijden • se couper au doigt〈figuurlijk〉 flink in de uitgaven snijden • faire une coupe sombre dans les dépensesin het (levende) vlees snijden • couper dans le vif→ {{link=vinger}}vinger{{/link}}2 een gat in iets snijden • découper un trou dans qc.
Deens-Russisch woordenboek. 2015.